blog

Barbaar

 

Het is een monumentje voor een vriendschap tussen tegenpolen. Een contrast dat in 1949 werd gevat in verf, en anno 2013 nog eens in plexiglas. Want zo is het werk in de ruimte geplaatst, in het Stedelijk Museum Schiedam. ‘Dier onder sterren ’ van Karel Appel met als zogeheten verso de gouache ‘Compositie’ van Theo Wolvecamp. Het uitgesproken wezen van Appel, in dito kleuren en met ogen waaraan niet valt te ontkomen. Op de achterkant van hetzelfde papier de ijle zwarte lijnen van Wolvecamp, ogen die je moet zoeken, een roze vlek, amper waarneembare veegjes blauw.

De branieschopper uit Amsterdam en de Twentse binnenvetter.  Zoals ze elkaar ooit op de lip zaten in hun Parijse spelonk, zo zijn ze hier rug aan rug verenigd in de tentoonstelling waarmee het Stedelijk Museum Schiedam 65 jaar CoBrA viert en de Nederlandse tak van deze vernieuwende beweging in de schilderkunst eer aandoet.

Het lijkt volkomen vanzelfsprekend dat ik daar op deze zaterdagmiddag de Hengelose kunstenaar Jozef de Bot tegen het lijf loop.Liever dan hardop stil te staan bij het feit dat we er bijna 200 kilometer voor hebben moeten reizen, delen we als plaatsgenoten het genoegen van dit rijke overzicht waarin Wolvecamp de plek krijgt die hij verdient. Al klinkt Karel Appel dan boven alles uit, dankzij het fragment uit de befaamde film van Jan Vrijman dat in een eindeloze herhaling wordt getoond.“Schilderen is een intens bewogen zijn door vreugde en tragedie van de mens”,  doceert Appel,en kwakt de verf tegen het doek. “Ik  schilder als een barbaar in deze barbaarse tijden”.Weer gevolgd door de doffe klappen van het schildersmes tegen het linnen.

Dat het museum in Schiedam anno 2013 uit eigen collectie een expositie kan samenstellen die recht doet aan wat CoBrA was en heeft betekend, zegt veel over de vooruitziende blik van de conservatoren die destijds de basis legden, mede gesteund door enkele lokale verzamelaars. Ze begonnen er al mee in de jaren ’50, toen CoBrA elders nog werd verguisd als een stelletje ‘kladderaars en verlakkers’.  En een Hengelose burgemeester het bestond om werk van Theo Wolvecamp (“niemand wil dat ding op zijn kamer”) in te ruilen met hetzelfde gemak als waarmee tienermeisjes nu hun aankopen bij Wehkamp retourneren. Hij deed dat met algemene instemming van de lokale commissie sociale kunstopdrachten.

Schiedam, toch ook geen wereldstad, beschikt nu naast het Stedelijk Museum in Amsterdam over de belangrijkste vroege CoBrA-collectie van Nederland, inclusief het werk van de Hengeloër die als de stille kracht van de beweging gold. Een collectie die stoelt op lef, visie, overtuiging en gevoel voor continuïteit. In Hengelo is het werk van Theo Wolvecamp nergens te bekennen. En waar met de sluiting van kunstcentrum AkkuH een bezuinigingsdoelstelling is gehaald maar ook een traditie van 65 jaar om zeep geholpen zullen weinigen zich geroepen voelen daar verandering in te brengen. Als het niet zo cynisch was zou je het ook een vorm van continuïteit kunnen noemen.

Nee, dan Gerrit Kouwenaar. Die dichtte in 1968: “Cobra was de eerste etappe van wat cobra is”. Je zou wensen dat de Hengelose gemeentebestuurders er eens een tripje naar Schiedam aan wagen. Als de stille kracht van Wolvecamp dan niet haar werk doet kan Karel Appel het er misschien in slaan.

65 jaar CoBrA. Vrijheid en vitaliteit, tm 1 september in Stedelijk Museum Schiedam

compositieTW  DierondersterrenKA

 

 

         

Geef een reactie