Herfstvakantie
De trein is al op een uur gaans van Enschede als ze langs het spoor iets bekends menen te zien. “Volgens mij is dat Aquadrome”, zegt de een. De ander kijkt weifelend mijn kant uit. “De Scheg bij Deventer” zeg ik, vermoedend dat Colmschate geen belletje doet rinkelen. “Maar wel een zwembad”. Verbaasde reactie: “Zijn we al bijna in Deventer dan?”
Een jaar of vijftien schat ik ze. Ze zijn vrienden, maar niet erg close, wat niet alleen blijkt uit hun gesprekken. Er zit een zekere onwennigheid in de manier waarop ze naast elkaar zitten. De inwisselbaarheid van hun jeans, donsjack en Nikes is schijn. Het kobaltblauwe jack van de ene jongen glimt, hij heeft zijn haar met gel zorgvuldig geboetseerd en in zijn beide oorlellen glinsteren knopjes zoals die ooit waren voorbehouden aan meisjes. Zijn reisgenoot – zwarte jas, donkere polo en warrige haardos – kan toe met een ander soort uitstraling. Hij is zijn licht-nerveuze vriend de baas zonder het zelf door te hebben.
NS is na de oefening voor een extreme winter duidelijk overvallen door de herfstvakantie. In het gangpad leest een man staand het Financieel Dagblad, ongetwijfeld in het bezit van een eerste klas vervoersbewijs, maar niet van plan de bijbehorende stoel op te eisen. “Ben jij wel eens met het vliegtuig geweest?” vraagt het blauwe jack. Blijkbaar houdt het tempo waarin hij zich verplaatst hem nog steeds bezig. De ander heeft ook nog nooit gevlogen. Het gesprek komt op Blanes, ze kennen mensen die daar deze zomer naartoe zullen gaan. Met de bus weliswaar, maar toch. “Dat kost knaken jonge”, zegt de jongen met de oorknopjes vol ontzag, zich totaal onbewust van zijn archaïsche woordgebruik.
Zelf heeft hij plannen voor Ommen. “Mooi dichtbij. Als er wat gebeurt…” Zijn vriend lacht smalend. “Wat maakt jou dat nou uit man?” De ander kijkt betrapt en begint snel begint over het reisdoel van vandaag. Of hij kleren gaat kopen, wil zijn vriend weten. “Ik heb al veel te veel kleren.” Madame Tussauds kunnen ze links laten liggen, dat blijken ze beiden al te kennen. Net als het Anne Frankhuis. Het kobaltblauwe jack glimlacht vertederd bij de herinnering. “Daar had je allemaal van die Japannertjes.”
Wanneer de conducteur station Amersfoort aankondigt en ik aanstalten maak om op te staan vraagt hij of ik ook naar Amsterdam ga. “Wat ga je daar doen dan? Werken?” “Ook. Maar eerst naar een tentoonstelling.” “Oh.” Ik ben duidelijk niet te benijden. De conducteur roept nogmaals de overstapmogelijkheden om, en ook de stations die deze trein verder nog zal aandoen op de route naar Schiphol. Ze kijken weer hulpeloos in mijn richting. “Maakt dat wat uit, Amsterdam-Zuid of Centraal?”