In Berlijn – Mietskaserne
De bel van het museum laat een digitaal riedeltje door het oude trappenhuis dansen. Verder gebeurt er niets. In dat geval, staat op een bordje, verdient het aanbeveling een deur verderop aan te kloppen bij Herbstlaube. “Hereinspaziert!”, klinkt daar een uitnodigende vrouwenstem. “Ach, u komt uit Nederland!”, reageert ze op mijn groet.“Kom verder, we hebben hier heel goede ervaringen met uw landgenoten.”
Van de straat, waar het wemelt van de luxe winkels, hippe café’s, jonge werknomaden en ouders met kinderwagens, ben ik in een andere tijdzone gestapt. Hier zetelt de ouderensoos van de buurt rondom de Helmholtzplatz, Herbstlaube genaamd, zoals bij ons Avondrust en Herfstzon ook nog steeds niet zijn uitgestorven. Rondom een tafel met daarop kopjes, tijdschriften en handwerkjes zitten een handvol dames en een enkele heer. De ruimte is met zorg in kerstsfeer gebracht. Van hieruit wordt ook het naastgelegen museum bemand, zo blijkt. “Frau W., da sind Sie dran!”, roept de dame die mij zo gastvrij heeft verwelkomd.
De vrijwilligster van dienst loopt met me mee, in haar hand het knuffeltje dat als sleutelhanger dient. Een kleine, tengere vrouw met een zwartgeverfd kort kapsel dat de herfst niet kan verhullen. “Het is uw accent hè”, komt ze nog even terug op mijn snelle ontmaskering als Hollandse toerist. “Dat kennen we van Rudi Carrell.” In de hal van de museumwoning moet ze even zoeken naar het licht. Ze lijkt een tikje nerveus, misschien is ze nog niet vaak ingeroosterd geweest als ehrenamtliche Mitarbeiterin, zoals in het Duits haar functie luidt.
Het museum laat zien hoe er aan het begin van de 20e eeuw werd geleefd in deze buurt, die na de val van de Muur werd meegezogen in de populariteit van de veryupte wijk Prenzlauer Berg. De rafelrandjes die het Helmholtzkiez desondanks heeft weten te behouden zijn niets vergeleken met de toestand van rond 1900, toen de industrialisatie op gang kwam en arbeiders van overal hier emplooi en onderdak probeerden te vinden. De in hoog tempo verrijzende huizenblokken met soms twee of drie achterhoven, nu geschat als een Berlijnse attractie, waren toonbeeld van droevige leefomstandigheden. Want, benadrukt Frau W. in de nog best ruim en gerieflijk ogende driekamerwoning, “in voorhuizen zoals deze huisden de kleinburgerlijke families die het nog redelijk goed hadden.”
Hoe verder je in de Mietskasernen naar achteren kwam, hoe slechter het werd. Hele families huisden in één Stube, die dan vaak ook nog werd gedeeld met Schlafgänger – thuisloze arbeiders aan wie een slaapplek werd verhuurd. De gids spreekt uit ervaring. Als ze het watercloset in de museumwoning laat zien zegt ze: “Dat was voor die tijd al een ongekende luxe.” Ze gruwt nog bij de gedachte aan de wc die in haar jeugd nog met buurfamilies moest worden gedeeld. “Een trauma weet u”. Dit vrijwilligerswerk stelt haar in staat het om te zetten in iets positiefs. Ze laat de ellende niet onbenoemd, maar wijst vooral ook op de goede kanten van het leven in de Mietskasernen. “Misschien was het sociale leven wel hechter dan nu. Hebt u trouwens al gezien hoe fijn dit linnengoed is geborduurd?”
Zo moet ik wat haar betreft ook de spreuken bezien, die her en der van een bijna cynisch optimisme getuigen. “Vlijt brengt zegen”, heet het in de keuken en “Elke morgen zonder zorgen” op een spiegeltje in de slaapstube. Het gold in elk geval niet voor de rijen daklozen op de foto’s die óók in het vertrek hangen. “U moet wel bedenken”, brengt Frau W. daar voorzichtig tegenin, “de mensen probeerden ook toen iets van hun leven te maken. Je moet toch dóór.” Ze vertelt met zachte stem over haar moeder, die er met een man in Russische krijgsgevangenschap ook ná de oorlog nog lang alleen voor stond met drie kinderen. “Toch was er gezelligheid en vrolijkheid in huis.”
Ze brengt zelf het leven in de DDR ter sprake. “Wat konden we anders dan er het beste van maken?” Ze werkte op de documentatieafdeling van een uitgeverij, waar ze ook publicaties uit het Westen onder ogen kreeg. “En we keken naar de West-TV. Ik had dus wel een beeld van het leven drüben. Kent u de acteur Manfred Kruger? Hij ging naar het Westen maar keerde later terug. Dat kon ik heel goed navoelen.” Aan ostalgie doet ze niet. “De bloeiende landschappen die Helmut Kohl ons beloofde zijn er gekomen, wat anderen er ook van zeggen”. Maar de innerlijke tweespalt is nooit helemaal verdwenen. “Naarmate je ouder wordt steekt er vaker een zekere heimwee de kop op. Naar de saamhorigheid bijvoorbeeld, die toen toch echt groter was, geloof ik.” Aarzelend vervolgt ze: “Bij sommige maatschappelijke problemen, zoals met de vergrijzing, denk ik wel eens: daar hadden we in de DDR geen last van gehad”. Ze schudt haar hoofd. “Maar dat is natuurlijk niet realistisch. Het was een ideologische zeepbel, dat is wel gebleken.”
Hoe haar seniorenleven er zonder de Wende uit had gezien, daar houdt ze zich dus maar niet mee bezig. “We zullen het nooit weten”, zegt ze en tast naar de lichtknop.