Geen categorieinterviews/magazineswerk

Zanger van de schemer

Voor Alex Roeka is de pijn de bron

Een vreemde voelde hij zich. In zijn keurige familie, op kostschool, in de instelling waar hij als psycholoog werkte. En uiteindelijk ook op de schepen waarmee hij aan de werkelijkheid dacht te kunnen ontsnappen. Aan de laagste wal geraakt schreef zanger Alex Roeka zijn eerste lied. Nu werkt hij als een bezetene aan zijn gezongen autobiografie. De pijn is de bron. Maar: ‘Brel, dat is pas lijden. We zijn hier gewoon niks gewend.’

door Ingrid Bosman

Schuchter maakt hij zijn entree. Een klein lijf in jeans, coltrui en zwartleren jack. Maar eenmaal aan een tafeltje bij het raam, het IJ ongeveer onder het kozijn, reageert Alex Roeka verrukt op het uitzicht. “Het is wel heel erg moeilijk hier níet naar buiten te kijken.” 

Het water trekt altijd. De zee is bij Alex Roeka ook taal geworden. Zuigend en grommend roept ze beelden op van diepe razernij of schurende eenzaamheid. Voor Roeka begon het leven nou eenmaal op zee. ‘Ik denk er wel eens over na hoe het allemaal zo gekomen is. Zonder dat ik nou meteen voor Frank Sinatra wil doorgaan.’

De muziek was er het eerst. Op de kostschool, waar hij op zijn negende naartoe werd gestuurd. Hij hoorde Little Richard ‘Long Tall Sally’ zingen en was verkocht. Hij leerde zichzelf gitaar spelen. Zijn leraar Nederlands op de middelbare school opende later het luik naar de literatuur, de gedichten van Nijhoff, Slauerhoff en Lucebert. Hij raakte erdoor gefascineerd, op een kinderlijke manier toen nog, maar het was het begin van een vluchtroute.

Op zijn zeventiende ging Roeka studeren, simpelweg omdat dat zo hoorde in het onberispelijk-katholieke notarisgezin uit het Brabantse Ravenstein. Het leven van de kinderen was stilzwijgend maar dwingend uitgestippeld. “Ik had gewoon de kracht niet om me te verzetten.” Zijn keuze voor psychologie was al ongehoord, ‘iedereen in de familie deed rechten.’

In het Nijmeegse studentenmilieu voelde hij zich al net zo ontheemd als op kostschool. “Brallen, zuipen, jezelf waarmaken – het was mijn wereld niet.” Hij vluchtte na zijn kandidaats naar zee. Op een sleepboot, die booreilanden moest verslepen en bevoorraden in de Adriatische Zee. “We waren nog niet bij Hoek van Holland of ik had mezelf al helemaal leeggekotst.”

Het werd erger en erger, tot hij als een schim op zijn kooi lag, alleen nog maar in staat tot hallucineren. Na een dag of twee, drie voelde hij de zee en zichzelf rustiger worden en waagde hij zich aan dek. “Ken je de Straat van Gibraltar?” Hij wijst naar buiten. “Stel je voor: Hier kwam ik vandaan, het grauwe Nederland, dezelfde damp. En dan ineens is alles weids en blauw, de zee, de lucht. Het is echt alsof je een visioen van de hemel krijgt.”

Toen kwam het besef dat hij vrij was, dat zijn eigen leven was begonnen. “Ik was los!” Het gezelschap van de bemanning was een verademing. “Echte Rotterdamse zeebonken. Maar op een bepaalde manier waren ze fijngevoeliger dan die studenten. In hun verhalen, hun gevoelens.”

Ik heb me van mijn broer moeten losvechten

Een maand of acht duurde de vrijheid, toen pakte Alex Roeka zijn studie weer op, in Amsterdam dit keer. Dat hij zijn oude studierichting trouw bleef, had te maken met een paar familieleden, zwarte schapen voor wie hij een grote sympathie koesterde. Een manisch-depressieve tante, ‘een mooie vrouw, heel romantisch ook.’ En een oom, alcoholist, vreemd, maar ook heel gevoelig. “Ik gaf om hem veel meer dan om m’n vader. Hij was een beetje een geslagen man, dat trok me.”

Hij vertelt over zijn oudere broer, die wel notaris is geworden, hoogleraar zelfs. “Ik heb me echt van hem moeten losvechten. Als je foto’s van vroeger ziet… ik was een gevoelig manneke, hij de bullebak, altijd bezig me weg te drukken.” Het contact met zijn broer is verder prima, meldt hij nog.

Na zijn studie ging hij in een Haarlemse instelling aan het werk. De vervreemding nam alleen maar toe. Bovendien bleken de collega’s vooral in beslag te worden genomen door huizen en auto’s, terwijl hij iets van idealisme had verwacht. En de muziek? “‘Ik zat wel gitaar te spelen, maar ik miste de overtuiging om er keihard tegenaan te gaan.”

Zonder wanhoop geen passie, weet hij nu. “Ja, ik ben een fanatiek aanhanger van de theorie dat kunst voortkomt uit pijn. Soul, rock and roll, blues: er moet een heel leven achter zitten. Je ziet het nu in de popmuziek, het zijn alleen nog maar cliché’s. Er zit te weinig pijn in.”

Hij ging weer varen. Als matroos naar de Oost: Singapore, Japan. Roeka hing de gitaar weer om, richtte met een scheepskok een band op, toerde door Duitsland. Het klinkt mooier dan het was. ‘Rook aan dood en ondergang’ – zo heeft hij het zelf in zijn biografie op internet gezet.

Terug in Amsterdam was de crisis compleet. Een dip noemt hij het nu, alsof het een rimpeling was in een huisvrouwenbestaan. Na enig aandringen: “Ja, dat is zwak uitgedrukt. Ik was 38 en wist het echt niet meer.” Maar de muziek liet hem niet gaan. Na een wazige nacht met een vrouw vond hij zichzelf terug in haar troosteloze kamer. Zij was verdwenen, maar er stond wel een gitaar en het lied kwam vanzelf: ‘Late Ochtend’. Dat het een Nederlandstalig liedje was verbaast hem nog steeds. “Ik was gek op Engelse popmuziek, Nederlands, dat vond ik tweederangs. Maar ik merkte dat ik me er heel goed in kon uitdrukken.”

Hij raakte in een roes, was nog met het ene lied bezig en hoorde het andere al. “Een heerlijk gevoel.” Toch blijft hij hardnekkig over de demon van de muziek spreken. ‘Rock and roll, dat is the devil’s music. Gevaarlijk. En dan bedoel ik rock and roll in de geest van Tom Waits, niet van Anouk, dat is slappe hap. Echte rock and roll, dat is anarchie. Maar dat is meteen ook het risico. In cafes en coffeeshops zie je ze nog wel eens zitten, van die types die aan de muziek ten onder zijn gegaan. Volkomen wereldvreemd, contactgestoord.”

Diezelfde demon heeft hem wel gered, beaamt hij, zich bewust van de paradox. “En het fietsen. Hoe belabberd ik er ook aan toe was, ik heb mezelf altijd op de fiets gehesen. Als ik dat niet had gedaan… Dat heeft me er fysiek doorheen gesleept.”

Toen de stroom liedjes min of meer was ingedamd, benaderde hij Jacques Klöters, een kenner was van het Nederlandstalige lied. Die bracht hem in contact met een platenmaatschappij en zo ontstond ‘Zee van Onrust’. Zijn eerste cd, die een warm onthaal kreeg bij de critici.

Aanvankelijk trok hij met alleen zijn gitaar langs café’s en andere meer of minder obscure podia, later kwam er een accordeonist bij en dat groeide weer uit tot een complete band. Inmiddels omvat het ‘Muziektheater van de Autobiografische stroom’ vier cd’s en drie theaterprogramma’s. Zijn laatste cd, ‘Schemerdrift’, verscheen dit voorjaar en met de gelijknamige voorstelling toert hij nu langs kleinere zalen in het land. In 2000 kreeg hij de Annie M.G. Schmidtprijs voor ‘Noem het geen liefde’, recensenten van NRC Handelsblad tot Telegraaf zijn steeds gul in hun lof.

De pijn is de bron, geen doel

Inmiddels heeft Alex Roeka in zijn liedjes wat meer afstand van zijn eigen leven genomen. Er is meer ruimte voor engagement, ‘maar het ligt nog steeds heel dicht bij mezelf.’ Een kritisch lied over de macht en agressie van de tv, net zo hitsig gezongen als het medium volgens hem is. Een ontluisterende schets van het moderne stadsleven. Swingende ironie over het integratievraagstuk, ‘Dansen met de barbaren’.

Bij Roeka heeft zelfs de zwaarmoedigheid nog iets lichts. Zoals de sporen van een Brabantse tongval de rafels van zijn stem verzachten. “Zwaarmoedig klinkt zo depressief. Noem het melancholie. De pijn is de bron, geen doel. Het gaat in wezen over schoonheid. En een lied dat gaat over pijn heeft nu eenmaal een grotere kans om mooi te zijn.”

Trouwens, lijden is in de Nederlandse liedkunst een relatief begrip, schampert hij. “Jacques Brel, Tom Waits, wat die er soms uitkramen over dood en verderf, Jezus, daar ben ik toch heilig bij. Waar zing ik nou helemaal over, dat is maar heel braaf. We zijn hier aan diep snijdende ellende niet zoveel gewend. We hebben het graag een beetje leuk, een beetje vrolijk.”

Ik moet mijn publiek man voor man veroveren

Gelukkig verandert er wel iets, stelt hij vast. De waardering voor zangers die ook de schemer durven opzoeken neemt langzaam toe. Het is al wel het genootschap van literaire zangers met de rauwe stem genoemd: wijlen Bram Vermeulen, Maarten van Rozendaal, Alex Roeka, Jeroen Zijlstra – die met Roeka een verleden op zee deelt. Hij dagdroomt wel eens van een Nacht van het echte Lied, in Carre, ‘en dan moeten Theo Nijland en Huub van de Lubbe van De Dijk er uiteraard ook bij.’

Het is een subcultuur met kansen, peilt Roeka. ‘Er moet er een met een gruwelijk schrijnend nummer een trend zetten. Zoals destijds Ramses Shaffy met ‘Sammy’. Jammer genoeg was dat een incident, niet genoeg om een chansoncultuur te laten ontstaan zoals Brel dat heeft gedaan.”

Hij wordt wel met Brel vergeleken. “Nee echt’, pareert hij het verwijt van valse bescheidenheid, “ik zou me absoluut niet met hem willen vergelijken, qua performance, teksten noch muziek. Maar eervol is het wel.’

Al te vanzelfsprekend succes zou niet bij hem passen. Hij geniet van het gevecht. “Ik moet mijn publiek mannetje voor mannetje veroveren, zonder hype, zonder marketing. Gewoon door ze te raken.” Alleen al het feit dat hij zich intussen een jaar of veertien zanger kan noemen, vind hij prachtig. “Ik heb mijn weg gevonden”, zegt hij, en zijn staalblauwe ogen stralen.

Mijn zoon is eigenlijk mijn vader

Zijn vader is dood. Uit het liedje dat hij erover schreef, op de cd ‘Wildernis’, spreekt onmacht. Zijn moeder is geen fan, eigenlijk vond ze alleen ‘Golf van Biskaje’ mooi. Het staat op zijn eerste cd. Hij lacht alsof hij zich ergens over verkneukelt. Zegt dan plompverloren: “Voor haar heb ik ook al een liedje klaar. Daarin vraagt ze of ik nog naar de kapper ga. En heb je wel een mooi pak?” Hij schatert, voor de eerste en laatste keer in het gesprek: “Zo’n mens is het!”

Zijn eigen zoon is twintig nu. Hij studeert geschiedenis, doet niet aan muziek. “We fietsen wel samen, daar heb ik hem letterlijk in mee gesleurd. Kwamen we terug uit de Alpen en dan wilde ik ook nog even de Ardennen in. We hebben een goed contact, maar het rare is dat hij eigenlijk mijn vader is.” De lach is weer een goedmoedige grijns. “Hij vindt me maar een gek.”

Ieder mens maakt een verhaal van zijn leven, had hij eerder al gezegd. “Ik heb er veel over nagedacht, en ik denk wel dat dit in de buurt komt van hoe het echt is gegaan.”

In 2005 verschenen in o.a. De Twentsche Courant Tubantia, De Stentor, BN De Stem en de Leeuwarder Courant.